Muziek pagina

Terug naar 1800-1840

1840-1870

Zo rond 1845 had Adolph Sax (1814-1894) z=n belangrijkste uitvindingen gedaan, namelijk natuurlijk de saxofoon en de saxhoorns. Onder de saxhoorns vallen de bugel, de althoorn, de tenorhoorn (bariton), het euphonium (tenortuba) en de bastuba (Es-bas en Bes-bas). Eigenlijk waren deze 'saxhoorns' al uitgevonden. Sax maakte aan de veelvormigheid van de instrumenten een einde en ontwierp de hele familie instrumenten volgens een vast model met belangrijkste kernmerken: ventielen op het horizontale gedeelte achter het mondstuk en een rechtopstaande beker op het einde van het instrument.

Het grote probleem voor Sax was nu het verkrijgen van patent op z=n instrumenten. Het verkrijgen van patent op de saxofoons kostte al enorm veel moeite en dit was vergeleken met het verkrijgen van het patent op de saxhoorns een makkie. Door het eindeloos moeten procederen met andere instrumentenbouwers kreeg Sax veel vijanden.

In 1845 vond een wedstrijd plaats op de Parijse Champ du Mars. Hier speelden naast verscheidene muziekkorpsen twee speciale muziekkapellen, één geformeerd door Sax en één door Carafa. Een deskundige jury beoordeelde deze twee korpsen, welke het beste geëigend was voor de militaire muziek. Ondanks het feit, dat negen muzikanten van het korps van Sax waren omgekocht en niet kwamen opdagen (dat deed Sax op het laatste moment besluiten zelf in het korps mee te spelen om de belangrijkste stemmen in te vullen) won het orkest van Sax toch met overmacht. Dit betekende een acceptatie van de instrumenten van Sax in de Franse militaire muziek.

Voor het fanfare-orkest moeten we echter naar Duistsland. Hier leefde Wilhelm Wieprecht (1802-1872), inspecteur van het Pruisische leger. Hij maakte voor het eerst duidelijk onderscheid tussen een fanfare- en een harmonie-orkest. Hij schreef voor welke instrumenten in welk orkest gebruikt dienden te worden en maakte hiermee in feite een standaardbezetting voor harmonie- en fanfare-orkest. Echter Wieprecht wiegerde gebruik te maken van de saxofoons en saxhoorns, omdat hij zelf een hele familie koperen blaasinstrumenten liet bouwen gebaseerd op de trompet en Sax van plagiaat beschuldigde wat het ontwerp van de saxhoorns betreft.

Voor de infanterie schreef Wieprecht een bezetting voor van houten en koperen blaasinstrumenten en slagwerk (harmonie-orkest) en voor de cavalerie alleen koperen blaasinstrumenten en slagwerk (fanfare-orkest).

Kijken we rond 1840 in Limburg dan zien we het onstaan van de eerste blaasmuziek-verenigingen. Het ging hier om een modern fenomeen en bij de oprichters vinden we dan ook vooral het veranderingsgezinde deel van de burgerij: plaatsgenoten uit gegoede milieus en muziekpersoonlijkheden (vaak van Duitse afkomst).

In deze periode bestaan de eerste blaasorkesten dus uit personen van hogere afkomst. Dit waren meestal harmonie-orkesten. Als ook het werkvolk muziekkorpsen gaat oprichten zien we bij deze groep vooral fanfares. Dit omdat de fijne applicatuur van fluiten, klarinetten en hobo=s problemen opleveren bij het bespelen. De koperen blaasinstrumenten met hun drie ventielen uit het fanfare-orkest lenen zich een stuk beter voor het werkvolk.

Van 1850-1860 zien we een plotselinge groei in Limburg met 21 nieuwe blaasmuziek-verenigingen. De meeste hiervan zijn fanfares en de eerste uitwerkingen van de uitvindingen van Sax worden nu ook in onze provincie zichtbaar. Deze uitvindingen zijn vanuit Frankrijk in België terechtgekomen en veel Limburgse blaasmuziekverenigingen kochten destijds hun instrumenten in België.

In de daaropvolgende jaren zet deze tendens zich voort. In 1867 wordt Limburg een volwaardige provincie van Nederland. Tot dit jaar had Limburg deel uitgemaakt van de Duist Bond. Hierdoor kon een nationaal besef groeien en Nederlandse nationale feesten konden worden meegevierd. Dit waren uitstekende gelegenheden waar je blaasmuziek kon gebruiken en deze gelegenheden zette dus extra kracht achter het onstaan van blaasorkesten.

Verder naar 1870-nu

 

Terug naar de hoofdpagina